Verdieping > Wonderen > Het wonder van de kruimels
Het wonder van de kruimelsMarcus 7 |
Printen |
Terug naar Wonderen |
Jezus heeft het grondgebied van zijn volk verlaten. Hij zoekt rust in het buitenland. Hij heeft er blijkbaar behoefte aan om op adem te komen. Hij wil even niet lastig gevallen worden. We herkennen dat wel. We hebben daar allemaal behoefte aan. ‘Even een break’. Even geen mensen zien, geen telefoontjes, geen gezeur aan je hoofd. Maar het is Jezus niet vergund. Men komt erachter, dat die ‘wonderdoener uit Nazareth’ er is. Een vrouw komt binnen en valt voor hem neer. Ze komt uit die streken en is duidelijk geen jodin. Ze is in principe voor een jood als Jezus een onreine, door wie een jood niet grraag aangeraakt werd. Haar dochter is bezeten van een onreine geest. Dit woord benadrukt nog eens hoe zij en haar dochter behoren bij de boze buitenwereld, het heidendom dat immers in zijn geheel bezeten is van onreine geesten. Toch durft zij het aan om die afstand te overbruggen. Ze is ook ten einde raad. Ze is een wanhopige moeder die wellicht al zo vaak teleurgesteld is, dat ze het aandurft om de kloof tussen heidenen en joden te overschreiden.
Jezus antwoordt voor ons gevoel nogal brusk en afwijzend. ‘Het brood van de kinderen moet je niet de honden voorwerpen.’ Het heil van God, heling voor lichaam en ziel, is in de eerste plaats voor de kinderen van Israël. Tot die kinderen is Jezus gezonden, tot hen in de eerste plaats. Niet tot de honden, een beledigende uitdrukking voor de heidenvolken. Wel is het opvallend, dat Jezus een verkleinwoord gebruikt: hondjes. Daar klinkt een zekere vertedering in door. De vrouw is ook niet bepaald uit het veld geslagen. Snedig antwoordt ze: ‘De honden eten toch ook van de kruimels die de kinderen morsen op de grond!’ en Jezus is dan direct ‘om’ en geneest haar dochter.
Het bijzondere van dit wonderverhaal is, dat het de enige genezing is van een niet-jood op niet-joodse grond. En het wil blijkbaar duidelijk maken dat Jezus, hoewel trouw aan de joodse wetten en gewoonten, toch de scheiding tussen joden en heidenen doorbreken moest. Al zou hijzelf daar het initiatief niet toe nemen, dan zouden de heidenen dat zelf wel doen. Want ook onder hen leeft een intens verlangen om deel te krijgen aan het heil van Gods Koninkrijk.
Het wonder is, dat iemand van wie je niet veel verwacht, een heidende vrouw, zo vasthoudend haar heil zoekt. Het wonder is, dat de scheiding tussen joden en heidenen wordt opgeheven in de gemeente van Christus.
Het wonder is, dat de Heer zich mee laat nemen in een verrassende ontknoping, en daarmee aan zijn zending een nieuwe dimensie toevoegt.
Als wij nu eens op dezelfde wijze onze scheidsmuren zouden slechten. De muren tussen arm en rijk, jood en palestijn, kerkmens en buitenkerkelijke, blank en zwart, man en vrouw, oud en jong. Wij denken zo gauw in hokjes. Wij plakken zo snel etiketten. Wij denken zo gemakkelijk in blokken en kampen. Het is een wonder als er dan eens iemand een deur opengooit. Als iemand de moed heeft een kloof te overbruggen. Dan waait er een frisse wind naar binnen. De wind van de Geest, de adem van God. Dan is het of Jezus opnieuw onder ons staat.