Dienst van 02 januari 2005

Predikant: Ds. T.A.Th. van der Wal
Jesaja 60: 1-6, Efeziërs 3: 1-12 en Matteüs 2: 1-12

Printen

Orde van dienst

Dienst van de voorbereiding

Intredelied: Gezang 152 vers 1, 2, 3, 7

Groet

Bemoediging

Drempelgebed

Zingen: Psalm 72 vers 1

Kyrië               Acclamatie ‘Kyrie eleison’

Gloria: Psalm 72 vers 4

Dienst van het Woord

Gebed van de zondag

Gesprekje met de kinderen

Eerste lezing: Jesaja 60: 1-6

Antwoordlied: Gezang 124 vers 1, 2, 3

Tweede lezing: Efeziërs 3: 1-12

Antwoordlied: Gezang 95 vers 1        

Evangelielezing: Matteüs 2: 1-12

Antwoordlied: Gezang 166 vers 1

Uitleg en verkondiging

Lied: Gezang 160

Dienst van het antwoord

Dankzegging en voorbede, stil gebed en het Onze Vader

Inzameling van de gaven

Zending en Zegen

Slotlied: Gezang 498 (uit Gezangen voor Liturgie)

Wegzending en Zegen

Uitleg en verkondiging

Broeders en zusters in Christus Jezus,

 

Als je op de Diependaalselaan rijdt, richting de A27, dan kom je bij een viaduct. Op dat viaduct heeft iemand, met een witkwast, in grote letters geschreven ‘M: ikmisons’. Het zijn maar acht letters, aan elkaar geschreven. ‘M:ikmisons’. Maar ze zijn vol van betekenis. ‘M’, Marietje, Maarten of  Mohammed: ik mis ons. Welk persoonlijk drama zit hier achter?  

 

Iemand mist een relatie, een liefdevolle relatie. Misschien mist iemand wel zijn fijne broer, haar lieve kind, haar goede vriendin, zijn onvergetelijke vrouw. Ze waren zo gelukkig samen. Zij waren zo vaak één: één van gedachten en gevoelens, één van verlangen, één in hun verdriet en blijdschap. Ze bouwden sámen aan een toekomst. En nu die ervaring van een schrijnend verlies: ‘M: ikmisons’.

 

In het boek Jesaja, vlak vóór onze eerste lezing zegt God: ‘M: ikmisons’, Mens: ik mis ons. God is geschokt dat niet één mens zijn zijde kiest. Hij komt in actie. De bijbel zegt het prachtig. Voortgestuwd door zijn adem gaat God ‘met de kracht van een rivier in een smalle bedding’ op zoek naar de mens die met de misdaad heeft gekapt (Jes. 59:19). En als God en mens elkaar vinden, ontstaat het visioen van Jesaja 60. Midden in de donkere wereld ontstaat een heldere lichtkring. Gods luister wordt zichtbaar. Immanuël, ‘God met ons’, verschijnt in deze donkere wereld. Een wonder van Gods barmhartigheid.

 

Maar het wonder wordt groter. In de lichtkring van Gods aanwezigheid is plaats voor veel mensen. Vanuit het duister strómen ze naar het licht en genieten van dit zonnebad. Jesaja somt ze allemaal op: zonen, dochters: kinderen uit het eigen volk, nazaten van Abraham, van Isaak. Maar ook anderen zijn welkom: uit Midjan en Efa, uit Seba. Ze komen vol overtuiging af op het Licht. En dan wordt het echt feest. Ogen gaan stralen.

 

Wie zijn die anderen? Wie zijn die mensen uit Midjan, Efa en Seba? Om die vraag te beantwoorden moeten we even terug naar het boek Genesis. Daar (Gen. 25) lezen wij dat zij nakomelingen zijn van Ketura, de derde vrouw van Abraham. We lezen daar dat Abraham het bezit en de belangen van Isaak -  de zoon van Sara, zijn eerste vrouw – veilig stelt. Daarom stuurt hij niet alleen Ismaël de zoon van Hagar, zijn tweede vrouw, met geschenken weg, maar ook de zonen van Ketura.  

 

Hier, in het visioen van Jesaja keren ze terug. Beladen met goud en wierook komen ze, en voegen zich bij de nazaten van Isaak. Samen delen ze als kinderen van Abraham in de barmhartigheid van God. Hier wordt het echt Immanuël, God met óns. De hele familie van Abraham is compleet, samen met God.

 

In Matteüs 2 gaat het ook over een wonder. Dit keer is het niet meer een visioen, maar werkelijkheid. Matteüs overtreft Jesaja. Hier is Gods luister – de heerlijkheid van de Heer - niet meer bóven de stad aanwezig, maar tussen ons mensen in, in een kind. Een kind zonder pretenties, gewikkeld in een gewone doek en liggend in een voederbak. Laagdrempeliger kan God niet worden. Een kind dat de harten van ons wil openen, dat een beroep doet op het beste in ons. Immanuël, ‘God met ons’ in een wiegje.

 

Ook in deze lichtkring van Gods aanwezigheid is plaats voor anderen. Eerst voor de herders, en nu ook voor de wijzen. Ze komen van ver. Dagenlang trokken ze door woestijnen. Vol verwachting op zoek naar de nieuw geboren koning.

 

Matteüs heeft, bij het schrijven van dit verhaal, misschien wel gedacht aan Gods belofte aan Abraham: ‘Ik zal je zegenen en je zoveel nakomelingen geven als de sterren aan de hemel.. ‘(Gen. 22:17). Onder die sterren is één heel bijzondere ster. Die ene ster die zóveel goeds voorspelt, dat mensen van heinde en ver op pad gaan, om die ster te volgen. (De opgang van een ster symboliseert in de oudheid de komst van een belangrijke persoon.)

 

Bij Matteüs gaat het niet zozeer om verifieerbare historische feiten. Matteüs heeft een speciale bedoeling met dit verhaal. Hij wil ons twee dingen duidelijk maken. Allereerst dat niet alleen de nazaten van Abraham welkom zijn in de lichtkring van Gods barmhartigheid, maar vooral ook die andere mensen die van ver komen, de zogenaamde heidenen. Het tweede dat Matteüs beoogt is dat wij een bewuste keuze maken. Wij kunnen kiezen voor de houding van Herodes en ‘heel Jeruzalem met hem’, zoals hij schrijft, óf voor de houding van de wijzen uit het Oosten.       

 

Om het contrast in houding tussen die twee groepen helder te krijgen noemt Matteüs de Joden, de nazaten van Abraham, in één adem met Herodes, een gehaat man. Zijn hele gedrag werd geleid door angst. De angst om zijn vorstelijke positie te verliezen. Dat bracht hem tot afschuwelijke daden: hij doodde drie van zijn zonen en uiteindelijk ook zijn vrouw. Pure zelfzucht! Zo’n goddeloos gedrag verdraagt zich niet met de aanwezigheid van Immanuël, ‘God met ons’.  

 

Je zult maar in één adem genoemd worden met zo’n man. Toch kunnen we Matteüs geen ongelijk geven. Het oordeel van Jezus over deze Joodse leiders is ook niet bepaald mals. In Matteüs 23 (:2-7) beticht hij hen van een zucht naar eer en roem, het ophouden van de schone schijn, en het onbarmhartig verzwaren van de religieuze regelgeving, zonder zich er zelf aan te houden. Ook hier weer pure zelfzucht.

 

In onze schriftlezing weten deze godsdienstige leidslieden precies te vertellen waar de messias geboren zal worden. Maar wanneer de tijd daar is, komen ze niet achter hun bureau vandaan. De boeken van Mozes zijn voor hen alleen maar lettertjes en woordjes, en vooral wétten. Een léven vanuit de verwachting van de Messias kennen ze niet. De afstand tussen Jeruzalem en Bethlehem – maar zes kilometer – blijkt te groot. Misschien vertrouwen ze wel te veel op hun paspoort, voorzien van het stempeltje ‘Zoon van Abraham’.

 

Het contrast met de niet-Joodse wijzen uit het Oosten is groot. Zij gaan op weg, dagenlang, vol verwachting. En bij het kind gekomen buigen ze diep. Ze aanbidden het kind en overhandigen geschenken: goud, wierook en mirre, noodzakelijk voor de tempeldienst. De wijzen verstaan de woorden van de droom en gaan langs een andere weg terug. Geen greintje zelfzucht, of zelfverheerlijking. Alleen maar dienstbaarheid.

 

Het lijkt zo gemakkelijk, maar het is zo moeilijk. Het is o zo moeilijk om het zwaartepunt in je leven niet bij je zelf te leggen, maar bij God. Het is o zo moeilijk om zomaar - zonder vragen en zonder voorwaarden – op weg te gaan en blindelings de ster te volgen, naar de plaats die God je wijst. Maar het kán zegt Paulus, door de gave van Gods genade kan dat.

 

Genáde is bij Paulus het sleutelwoord. Het is pure genade wanneer mensen zich láten plaatsen in de lichtkring van God en zich láten leiden door zijn agenda. Dat is niet alleen mogelijk voor de nazaten van Abraham, maar ook voor de heidenen (mensen als wij, zonder Joodse achtergrond). Als eeneiige tweelingen zijn wij, Joden én niet-Joden, uit God geboren. Dat is pas echt Immanuël, God met ons allen.

 

Dít is het grote mysterie waarover onze tekst uit Efeziërs schrijft. De lichtkring van Gods genade is niet alleen beperkt tot Jeruzalem. Maar overal op aarde zijn van die lichtkringen van God te zien, en het worden er steeds meer. In het licht van dat mysterie durf je jezelf te relativeren. Durf je, net als Paulus, toe te geven dat de bijdrage van een ander aan de verkondiging en verwezenlijking van dat geheim, misschien wel eens groter zou kunnen zijn dan die van jou.

 

Kijkt u maar eens om u heen, hier in de kerk en daarbuiten. Ik zie ze voor mij. De wat oudere meneer, die al jarenlang, elke week weer, 9 kilometer fietst, op weg naar mensen die met ons meeluisteren via de kerktelefoon. Op al die adressen brengt hij de zondagsbrief of de orde van dienst. Ik denk aan mensen die niet moe worden van het gesleep met bandrecorders en de bandjes van de zondagse viering. Ze komen ze brengen én halen. Elke keer hebben ze een vriendelijk woord. Ik denk aan een man die de weg naar Crailo blindelings kent. Hij werkt daar als vrijwilliger, al jaren. Ik denk aan …. Het zijn er zoveel! Voor velen zijn ze anoniem. Ze zijn vaak niet te vinden in de Wegwijzer van de Bethlehemkerk onder het kopje ‘Adressen van medewerkers’. Toch dragen misschien wel juist zij bij aan de verkondiging en de verwezenlijking van het geheim uit de Efeziërsbrief. 

 

In het visioen van Jesaja staan de stadspoorten altijd open. Niet alleen de kinderen van Sara, maar ook de kinderen van Hagar en Ketura zijn van harte welkom. Zij komen, en brengen hun rijkdommen als geschenken mee: wierook en goud voor de eredienst van die ene God. De viering van Gods heil kan beginnen.

 

In onze tekst uit Efeziërs lees ik ‘Zo zal nu door de kerk (en dat zijn wij) de wijsheid van God in al haar schakeringen bekend worden …’ (Ef. 3:10). Misschien moeten ook wij wel letterlijk bressen in onze muren slaan, zodat er een vrij verkeer tot stand komt tussen buiten en binnen. En als wij dan allemaal sámen óns goud en wierook de kerk binnendragen kan de lofzang op God pas echt beginnen. Dan hoeft God niet meer te zeggen ‘Mens: ik mis ons’ Dan is het pas écht God met ONS allemaal. Amen

 


<vorige 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 [38] 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 volgende>